23716 |
rozenkrans |
paternoster:
paoternoster (K353p Tessenderlo)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
rozenkrans:
roewezekrááns (K353p Tessenderlo)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
roewezekráánsmant (K353p Tessenderlo)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29017 |
ruche |
ruche:
røš (K353p Tessenderlo)
|
Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.]
II-7
|
17767 |
rug |
rug:
pijn in menne rug (K353p Tessenderlo),
rug (K353p Tessenderlo),
rych (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
røx (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND 06 (1924)], [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, II-10, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (K353p Tessenderlo)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
paternoster:
pōͅtərnoͅstər (K353p Tessenderlo),
ruggengraat:
røgəgrōͅt (K353p Tessenderlo),
ruggenstreng:
røgəstreͅŋ (K353p Tessenderlo)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervəl (K353p Tessenderlo),
weͅrəvəl (K353p Tessenderlo)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rugriem (K353p Tessenderlo)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21936 |
ruien |
ruiven:
raoëve (K353p Tessenderlo)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-4-1
|