e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rukwind stuwende wind: stuwǝndǝ, stuʔǝnde went (Tessenderlo) Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] II-3
rund rund: rønt (Tessenderlo), rø̄nt (Tessenderlo) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel hommeltje: klein, de gevaarlijkste  homəlkə (Tessenderlo), klein, gevaarlijk, legt eitjes  homəlkə (Tessenderlo), horzel: hörzel (Tessenderlo), høͅzəl (Tessenderlo, ... ) horzel [ZND 01 (1922)] || insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || runderhorzel [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve madenbuts: mōͅjbøts (Tessenderlo) worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
rundvee beesten: biǝstǝ (Tessenderlo), vee: viǝ (Tessenderlo) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rups groene rups: gruun rupos (Tessenderlo), rups: rips (Tessenderlo), risp (Tessenderlo, ... ), rĭps (Tessenderlo), rups (Tessenderlo, ... ), ryps (Tessenderlo) groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)] III-4-2
rustperiode in de winter winterslaap: wentǝrslǭp (Tessenderlo) Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b] II-6
ruw gesprongen: gesprongen (Tessenderlo), verhard: verhovert (Tessenderlo), verhowerd (Tessenderlo), vərhouərt (Tessenderlo) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw worden springen: de huid springt (Tessenderlo), verharden: verhöweren (Tessenderlo) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw, gezegd van gezaagd hout grof: grōf (Tessenderlo) De ruwheid van het oppervlak van gezaagd hout wordt veroorzaakt door de al dan niet slecht afgestelde zaagtanden van het zaagblad. Wanneer een plank onvoldoende diep uitgeschaafd was, zei men in Bilzen (Q 83): de zeeg staat nog derin (dǝ zē̜x stēt nǫx tręn). [N 53, 29b] II-12