e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruwe stenen lemen stenen: lijǝmǝ stijǝnǝ (Tessenderlo) In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.] II-8
ruzie maken ruzie maken: ze ze wijne on t ruzie m ke (Tessenderlo), ze zen weieral aan ⁄t ruzie moaken (Tessenderlo), zə zɛn we:jə o:nt ryzi mo:kən (Tessenderlo), zen als heks  ze zen weeje oent ruzie maoke (Tessenderlo) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
sabbelen sabberen: zabərə (Tessenderlo), zuigen: zōͅuəgə (Tessenderlo) sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)] III-2-3
sacramentsprocessie sacramentsprocessie (<lat.): sacremensprocessie (Tessenderlo), sakərəmɛntspərsesəj (Tessenderlo), saərəmɛntspərsessiej (Tessenderlo) Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)] III-3-3
sacristie sacristie: sakrəstē (Tessenderlo), sakərstē (Tessenderlo) Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)] III-3-3
salueren salueren (<fr.): de soldaaten moeten salueeren (Tessenderlo), salueeren (Tessenderlo) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] III-3-1
samenklonteren klonteren: klōntǝrǝ (Tessenderlo) Samenpakken, samenklonteren van meel. [JG 1a] II-3
samenspannen bijeendoen: die təweə dun beieən (Tessenderlo), ze du bieën (Tessenderlo), bijeenspannen: die spannen been (Tessenderlo), heulen: hø:lən (Tessenderlo), ondereenheulen: die twie, dat heuəlt onderien (Tessenderlo) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] || heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)] III-3-1
sandaal sandaal: sandaol (Tessenderlo), sandōͅl (Tessenderlo), sandaaltje: sandalleke (Tessenderlo), sandaləkəs (Tessenderlo) sandaal [N 24 (1964)] III-1-3
satijn satijn: satē̜n (Tessenderlo), satęjn (Tessenderlo) Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.] II-7