21028 |
saus |
saus:
sêûs (K353p Tessenderlo)
|
saus [RND]
III-2-3
|
30708 |
sauzen |
sauzen:
sǫwzǝ (K353p Tessenderlo),
waterverven:
wǭtǝrvɛrǝvǝ (K353p Tessenderlo)
|
Verven met lijmverf. [N 67, 66d]
II-9
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvuən (K353p Tessenderlo)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
schabbelier (K353p Tessenderlo),
schabəlīr (K353p Tessenderlo),
schappelier (K353p Tessenderlo),
sxabəlīr (K353p Tessenderlo)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96A (1989)] || Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxǭf (K353p Tessenderlo)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
krollen:
krǫlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31369 |
schaafbank, schaafmachine |
schaafmachine:
sxǭfmašen (K353p Tessenderlo)
|
De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348]
II-11
|
31815 |
schaafbeitel |
schaafmes:
sxǭfmęs (K353p Tessenderlo)
|
De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.]
II-12
|
31870 |
schaafmachine |
schaafmachine:
sxǭfmašīn (K353p Tessenderlo)
|
De algemene benaming voor de machine waarmee hout mechanisch wordt geschaafd. Er bestaan verschillende schaafmachines, zoals de vlakbank, de vandiktebank en de viervlakmachine. Zie ook deze lemmata. [N 53, 85a]
II-12
|
31817 |
schaafspie |
spie/spij:
spī (K353p Tessenderlo)
|
De houten spie waarmee schaafbeitel en keerbeitel in het houten schaafblok worden vastgeklemd. Zie ook afb. 31e. [N 53, 54h; monogr.]
II-12
|