20687 |
schijf braadspek |
braai:
broïj (K353p Tessenderlo)
|
schijf braadspek [Goossens 2c (1963)]
III-2-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
káʔǝ (K353p Tessenderlo),
schijten:
sxē̜tǝ (K353p Tessenderlo)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
32787 |
schijveneg, vleugeleg |
schijf[eg]:
sxē̜f˱[eg] (K353p Tessenderlo)
|
Een schijveneg is eigenlijk geen eg in de oorspronkelijke zin van het woord. Het is een dooreen tractor of door twee paarden getrokken werktuig, dat in wezen bestaat uit een aantal schotelvormige schijven, verdeeld over twee assen die met elkaar een verstelbare stompe hoek vormen. Zie afb. 65. Doordat de schijven schuin staan ten opzichte van de trekrichting, snijden ze met hun randen wringend door de grond. De grond wordt zo losgemaakt en verkruimeld. In dit lemma zijn ook termen opgenomen die verkregen werden door de woordvraag vleugeleg. Dat schijnt een op de schijveneg gelijkend werktuig te zijn, dat in plaats van geheel ronde, sterk gekartelde schijven ("schotels met happen eruit") heeft. Zie afb. 66. Hoe ''eg'' en ''eg'' moeten worden opgevat, is aangegeven in het lemma ''eg''. Voor het variantgedeelte ''wel'' zie men het lemma ''landrol''. [N 11, 72f + h; N 11A, 153 + 169d + h; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
30196 |
schild |
topeinde:
tǫp˱ęn (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.]
II-9
|
30569 |
schilder |
schilder:
sxeldǝr (K353p Tessenderlo),
verver:
vɛrǝvǝr (K353p Tessenderlo)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrǝvǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
schilderei (K353p Tessenderlo),
sxildərēͅ (K353p Tessenderlo)
|
schilderij [ZND 06 (1924)] || Schilderij. [Willems (1885)]
III-2-1, III-3-2
|
30684 |
schilderskam |
kam voor eik te zetten:
kam vør ājk tǝ zɛtǝ (K353p Tessenderlo),
schilderskam:
sxeldǝrskam (K353p Tessenderlo)
|
Grofgetande kam van staal, kurk of rubber die onder meer wordt gebruikt bij het imiteren van hout. Zie ook afb. 99. [N 67, 59]
II-9
|
30575 |
schilderswerkplaats |
atelier:
atǝljē (K353p Tessenderlo),
werkhuis:
wɛrǝkhǫws (K353p Tessenderlo)
|
De ruimte waar de huisschilder de verf bereidt, zijn voorraden bewaart en in voorkomende gevallen ook verplaatsbare voorwerpen schildert. De werkplaats van een rijtuigschilder is beter ingericht en uitgebreider. Behalve een bergplaats voor materialen en een werkplaats voor verschillende doeleinden is hier een aparte verniskamer. (Zwiers II, pag. 326). [N 67, 99f]
II-9
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
sxemǝl (K353p Tessenderlo)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|