id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18694 | slip-over | vareuse (fr.): vareuse (Tessenderlo) | slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3 |
18270 | slipjas | pitteleer (<fr.): pitteleer (Tessenderlo), slipjas: korte slipjas (Tessenderlo) | jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18299 | slobkous | get: gette (Tessenderlo), getə (Tessenderlo), slob: [e paower slobbe] slobbə (Tessenderlo), slobkous: slobkuis (Tessenderlo) | Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3 |
30217 | slof | slof: sluf (Tessenderlo) | Hulpstuk dat over twee of meer ribben van de balklaag wordt aangebracht om het spantbeen te dragen. De slof wordt toegepast als de plaats van het gebint niet overeenkomt met de ligging van een zolderbalk of als de balklaag dwars ligt op de richting van het gebint. [N 54, 169a] II-9 |
17948 | sloffen | sloffen: slaeffen (Tessenderlo) | Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2 |
17695 | slokdarm | slokdarm: slukdeͅrm (Tessenderlo), strot: stroͅt (Tessenderlo) | slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1 |
18977 | slons (slodder?) | sloor: sloeër (Tessenderlo), slūər (Tessenderlo) | Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4 |
29019 | slordig, verkeerd naaien | klossen: klosǝ (Tessenderlo) | [N 62, 25; MW] II-7 |
19894 | slot | slot: slǫt (Tessenderlo) | Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9 |
30295 | slotkant | slotkant: slǫtkãnt (Tessenderlo) | De zijde van de deur waar het slot is aangebracht. [N 55, 34b] II-9 |