27920 |
spaanders |
spaansels:
spánsǝls (K353p Tessenderlo)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxøp (K353p Tessenderlo)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
32209 |
spaken snijden |
speken snijden:
spijǝkǝ snē̜jǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met behulp van het snijmes de spaken in model snijden. In modernere wagenmakerijen werden deze werkzaamheden met behulp van een speciale houtbewerkingsmachine uitgevoerd. [N G, 11b]
II-12
|
29126 |
spaken van het drijfwiel |
spaken:
spǭʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
[N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
32218 |
spakentrekker |
prang:
praŋ (K353p Tessenderlo)
|
Houten werktuig, bestaande uit twee houten stokken die aan de bovenzijde verbonden zijn met een touw of ketting. Met behulp van de spakentrekker worden er van de in de naaf gedreven en reeds gerichte spaken steeds twee omvat en bijeengetrokken, zodat de velgspaakpennen precies in de spaakgaten van een velgsegment passen. Het velgsegment kan er dan met behulp van een hamer op worden geslagen. Zie ook afb. 190. In Oirsbeek (Q 33) werden de spaken met behulp van een ketting (kɛtǝ) bij elkaar getrokken.' [N G, 10a-b]
II-12
|
30640 |
spalter |
spalter:
spaltǝr (K353p Tessenderlo)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar dat in een blikken bus is aangebracht. De spalter doet vooral dienst bij het imiteren van houtsoorten. Zie ook afb. 93a. [N 67, 36a]
II-9
|
32368 |
span |
span:
span (K353p Tessenderlo)
|
Maat die overeenkomt met de reikwijdte van een gestrekte hand (Van Bakel, pag. 137). De omtrek van de bol wordt met de gestrekte hand opgemeten om te bepalen hoeveel klompen er uitgehaald kunnen worden. [N 97, 47]
II-12
|
32020 |
spanblokje |
spanblokje:
spanblǫkskǝ (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.]
II-12
|
22757 |
spanne |
spanne:
en span (K353p Tessenderlo)
|
Een spanne (wat men met de hand overspannen kan, b.v. bij het knikkerspel). [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
31763 |
spanregel van de spanzaag |
boom:
buwǝm (K353p Tessenderlo)
|
De houten lat die de twee spanzaagarmen in het midden met elkaar verbindt. Achter de spanregel wordt de spanlat vastgezet die ervoor zorgt dat het zaagblad op spanning blijft. Zie ook afb. 18. [N 53, 8f; N I, 1, add.]
II-12
|