34087 |
staartkwast |
pluis:
plø̜š (K353p Tessenderlo)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
33976 |
staartriem |
staartleer:
stɛtlē̜r (K353p Tessenderlo),
staartsriem:
stɛtsrīm (K353p Tessenderlo)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|
21272 |
stad |
stad:
stat (K353p Tessenderlo)
|
stad [RND]
III-3-1
|
32526 |
staken op de korte zijde |
zijstaken:
zē̜stǭkǝn (K353p Tessenderlo)
|
De wissen die aan de korte zijde van de rechthoekige mand rechtop worden geplaatst. Zie ook afb. 282. [N 40, 83]
II-12
|
32527 |
staken op de lange zijde |
grote zijstaken:
gruwǝtǝ zē̜stǭkǝn (K353p Tessenderlo)
|
De wissen die aan de lange zijde rechtop worden geplaatst. Zie ook afb. 282. [N 40, 84]
II-12
|
28377 |
stal |
stal:
stal (K353p Tessenderlo)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
31858 |
stalen schaaf |
ijzeren blokschaaf:
ē̜zǝrǝ blǫksxǭf (K353p Tessenderlo)
|
Een uit staal vervaardigde schaaf. Zie ook afb. 51. De stalen schaaf vervangt in toenemende mate de traditionele houten schaaf. Stanley in de woordtypen stanleyschaaf en stanley is een merknaam. [N 53, 79a-b]
II-12
|
29967 |
stalen steigerverbinding |
pin:
pen (K353p Tessenderlo)
|
U-vormige stalen beugel met plaat waarmee de verschillende delen van een houten steiger met elkaar worden verbonden. Op de beide uiteinden van beugel is schroefdraad aangebracht. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2e; monogr.]
II-9
|
33369 |
stalpalen |
repels:
(enk)
riǝpǝl (K353p Tessenderlo)
|
De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.]
I-6
|
33345 |
stalpoort, staldeur |
kleine staldeur:
klan staldøi̯ǝr (K353p Tessenderlo),
staldeur:
[stal]døi̯ǝr (K353p Tessenderlo),
(mv)
[stal]døi̯ǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|