18158 |
stelpen van bloed |
stoppen:
stoppen (K353p Tessenderlo)
|
Stelpen van bloed (struppen, stolpen, stoppen, stollen. [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
en stêlt (K353p Tessenderlo)
|
Stelt. [Willems (1885)]
III-3-2
|
31317 |
stempel, leest |
doorslag:
dørslax (K353p Tessenderlo)
|
Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278]
II-11
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
pot (K353p Tessenderlo)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
29923 |
stenendrager |
stenendrager:
stijǝndrǭgǝr (K353p Tessenderlo)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
32971 |
stengel, steel |
steel:
stēl (K353p Tessenderlo)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30005 |
sterke mortel |
cementmortel:
sǝmɛnt[mortel] (K353p Tessenderlo),
waterdichte cement:
wǭʔǝrdextǝ sǝmęnt (K353p Tessenderlo)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
gewone mortel:
gǝwuwǝnǝ mø̜ʔǝl (K353p Tessenderlo)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
25195 |
sterx |
ster:
stàr (K353p Tessenderlo),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [står]?
sta:r (K353p Tessenderlo)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
29981 |
steunklos |
klamp:
klámp (K353p Tessenderlo)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|