e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stelpen van bloed stoppen: stoppen (Tessenderlo) Stelpen van bloed (struppen, stolpen, stoppen, stollen. [N 107 (2001)] III-1-2
stelt stelt: en stêlt (Tessenderlo) Stelt. [Willems (1885)] III-3-2
stempel, leest doorslag: dørslax (Tessenderlo) Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278] II-11
stenen pot, keulse pot pot: pot (Tessenderlo) een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stenendrager stenendrager: stijǝndrǭgǝr (Tessenderlo) De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.] II-9
stengel, steel steel: stēl (Tessenderlo) Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sterke mortel cementmortel: sǝmɛnt[mortel] (Tessenderlo), waterdichte cement: wǭʔǝrdextǝ sǝmęnt (Tessenderlo) Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b] II-9
sterke trasmortel gewone mortel: gǝwuwǝnǝ mø̜ʔǝl (Tessenderlo) Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b] II-9
sterx ster: stàr (Tessenderlo), ps. of toch omspellen volgens IPA: [står]?  sta:r (Tessenderlo) ster [ZND 07 (1924)] III-4-4
steunklos klamp: klámp (Tessenderlo) Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.] II-9