20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stiefdochter (K353p Tessenderlo)
|
De dochter van een tweede man of vrouw (stiefdochter) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stīfmudər (K353p Tessenderlo)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stiefauders (K353p Tessenderlo)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stīfvaddər (K353p Tessenderlo)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stiefzoon (K353p Tessenderlo)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (K353p Tessenderlo),
var:
vār (K353p Tessenderlo)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
schijəf (K353p Tessenderlo),
stram:
stram (K353p Tessenderlo)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (K353p Tessenderlo)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (K353p Tessenderlo),
stijfselpap:
stesselpap (K353p Tessenderlo),
stijfselpap (K353p Tessenderlo)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stēbø̄.gǝls (K353p Tessenderlo)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|