19708 |
stoel |
stoel:
stūl (K353p Tessenderlo)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
trottoir:
troͅtwār (K353p Tessenderlo)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
trottoir:
troͅtwār (K353p Tessenderlo)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
stōͅf (K353p Tessenderlo),
stoͅf (K353p Tessenderlo),
stǫf (K353p Tessenderlo)
|
Benamingen voor stof in het algemeen. [N 62, 71a; MW] || stof [ZND 07 (1924)]
II-7, III-2-1
|
19659 |
stofblik |
bliksel:
bleksel (K353p Tessenderlo)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stofvod:
stōf˃voͅt (K353p Tessenderlo)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sloeffe (K353p Tessenderlo),
sluf (K353p Tessenderlo)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30728 |
stofvrij droog |
handdroog:
hānt˱dryjǝx (K353p Tessenderlo)
|
Gezegd van een verflaag die zover gedroogd is dat stof zich er niet meer aan hecht. [N 67, 74c]
II-9
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
roede:
znd 23, 60c;
roei (K353p Tessenderlo)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
31308 |
stokbeitel |
tranche:
trɛ̄ns (K353p Tessenderlo),
warme tranche:
wɛrǝm trɛ̄ns (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|