34647 |
tilbury |
tilbury:
telbre (K353p Tessenderlo)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
30192 |
timmerhout |
bouwhout:
bęjǝfhø̜̄t (K353p Tessenderlo)
|
De algemene benaming van al het hout dat nodig is bij de bouw van huizen. [N 55, 181b]
II-9
|
27253 |
timmerman |
schrijnwerker:
sxrē̜węrǝʔǝr (K353p Tessenderlo),
sxrē̜wɛrǝʔǝr (K353p Tessenderlo),
timmerman:
temǝrman (K353p Tessenderlo)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
31746 |
timmermansgereedschap |
getuig:
gǝtǫwǝx (K353p Tessenderlo)
|
Verzamelnaam voor alle werktuigen en gereedschappen die door de timmerman worden gebruikt bij het bewerken van het hout. [N 55, 179a; monogr.]
II-12
|
31950 |
timmermanshamer |
hamer:
hǭmǝr (K353p Tessenderlo)
|
De gewone, lichte hamer met een ijzeren kop die uitloopt in een pin. Met de hamerpin worden kleine spijkers in het hout geslagen tot ze voldoende houvast hebben. Daarna slaat men verder met de hamerbaan. Zie ook afb. 86. [N 53, 126a]
II-12
|
31968 |
timmermanspotlood |
potlood:
potluwǝt (K353p Tessenderlo)
|
Fors potlood met ovale doorsnede en brede, platte stift, dat door timmerlui wordt gebruikt om maten af te schrijven. Zie ook afb. 97. [N 53, 182a; monogr.]
II-12
|
30193 |
timmerwerk |
schrijnwerk:
sxrē̜wɛrǝk (K353p Tessenderlo)
|
Het te timmeren houtwerk in een huis in zijn geheel. Tot het timmerwerk behoort onder meer het construeren van de kap, het plaatsen van kozijnen, ramen en deuren, het vervaardigen en plaatsen van trappen en het vervaardigen van de balk- en vloerlagen. [N 55, 181a]
II-9
|
24255 |
tochtig |
lopig:
lyǝpex (K353p Tessenderlo),
lyǝpǝx (K353p Tessenderlo),
rits:
rets (K353p Tessenderlo)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
30253 |
tochtsponning |
noot:
not (K353p Tessenderlo)
|
Extra sponning in de kozijnstijl om tochten te voorkomen. [N 55, 12a]
II-9
|
33652 |
toegang tot akker |
hoofdgat:
hø̜txat (K353p Tessenderlo)
|
[N 11, 8]
I-8
|