30323 |
tongnaald |
schuine makelaar:
sxø̜̄nǝ mǭʔǝlęjǝr (K353p Tessenderlo)
|
Naald van bepaalde vorm die op de zijkant van de vleugelstijlen van tweevleugelramen bevestigd is. Zie afb. 58a. [N 55, 47]
II-9
|
34649 |
tonneau |
tonneau:
tonō (K353p Tessenderlo)
|
Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.]
I-13
|
34588 |
toot |
staart:
(mv)
stɛtǝ (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
32236 |
tootbeslag |
muilbanden:
mølban (K353p Tessenderlo)
|
Het metalen beslag dat aan de achterkant van de kar ter bescherming om de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of bakbomen (bij de slagkar) wordt aangebracht. Zie ook het lemma ɛtootɛ in wld I.13, pag. 41.' [N G, 59b]
II-12
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
tōrənhōͅn (K353p Tessenderlo)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
tōrəspets (K353p Tessenderlo)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
torenklok:
tōrəkloͅk (K353p Tessenderlo)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24256 |
torenvalk |
valk:
valk (K353p Tessenderlo)
|
valk [Willems (1885)]
III-4-1
|
29108 |
tornen |
lospeuteren:
lospø̜tǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
23159 |
touwtjespringen |
koordspringen:
/
koorspringen (K353p Tessenderlo)
|
touwtje springen [SND (2006)]
III-3-2
|