19852 |
tralie |
tralie:
tralis (K353p Tessenderlo)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
bleetogen:
bleͅtuuəgə (K353p Tessenderlo),
leepogen:
li.əpu:agən (K353p Tessenderlo),
prutogen:
prøtuwəgə (K353p Tessenderlo)
|
leepoog [ZND m] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gank (K353p Tessenderlo)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
trap (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
30418 |
trap op keepboom |
engelse trap:
ęŋǝlsǝn trap (K353p Tessenderlo)
|
Doorgaans worden bij trappen de treden in de bomen gewerkt. In sommige gevallen wijkt men van deze constructie af en zaagt men de bomen aan de bovenkant zodanig uit dat de treden op de bomen kunnen worden bevestigd. De boom van een dergelijke trap noemt men keepboom. [N 55, 134]
II-9
|
30057 |
trapfundering |
trapsgewijs metselwerk:
traps˲gǝwē̜s mɛtsǝlwɛrǝk (K353p Tessenderlo)
|
Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a]
II-9
|
30382 |
traphoogte, verdiepingshoogte |
volle hoogte:
volǝ høxtǝ (K353p Tessenderlo)
|
De verticale afstand van de bovenkant van de vloer van een verdieping tot die van de daaropvolgende. [N 55, 90]
II-9
|
19809 |
trapleuning |
leen:
lēn (K353p Tessenderlo),
leun:
lø̄n (K353p Tessenderlo),
leuning:
lø̄neŋ (K353p Tessenderlo),
rampe:
rǭmp (K353p Tessenderlo),
trapleuning:
traplø̄neŋ (K353p Tessenderlo)
|
De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k] || Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-3, II-9
|
30421 |
trappaal |
beginkolom:
bǝgenkǝlom (K353p Tessenderlo)
|
De eerste, verzwaarde stijl van een trapleuning. [N 55, 137; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trappelen:
trappelen (K353p Tessenderlo)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|