19772 |
tuin |
hof:
hoͅf (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
hof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
30191 |
tuinen |
repareren:
rǝparęjǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (K353p Tessenderlo),
keͅləvər (K353p Tessenderlo),
kervel:
kervel (K353p Tessenderlo)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
bu.əmkwiəʔər (K353p Tessenderlo)
|
[RND 04]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
leemmuur:
lījǝmmȳr (K353p Tessenderlo),
lemen muur:
lejǝmǝ myr (K353p Tessenderlo),
lijǝmǝ myr (K353p Tessenderlo),
muur:
myr (K353p Tessenderlo)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
28810 |
tule |
tule:
tøl (K353p Tessenderlo)
|
Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.]
II-7
|
20116 |
turfmolm |
milver:
miləvər (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 01 (1922)]
I-7
|
26831 |
turfschuurtje |
turfschop:
tørǝfsxǫp (K353p Tessenderlo)
|
Turfschuur of turfschop bestemd voor de berging van turf. Uit de vraag N 5AII, 80b "Hoe noemt u het gebouwtje, afdak of hok voor brand-hout of turf"? zijn in dit lemma die antwoorden verwerkt die speciaal duiden op een turfschop. [monogr.]
II-4
|
32528 |
tussenschot |
tussenzetsel:
tøsǝzętsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Afscheiding in de mand om de duiven gescheiden te houden. Het aparte vak dat zo ontstaat wordt in Sint-Truiden (P 176) paljei (paljęj) genoemd. [N 40, 88]
II-12
|
28517 |
tuten |
tuten:
tȳtǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42]
II-6
|