e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuter tuter: (mv)  tȳtǝrs (Tessenderlo) Koningin die pas de moercel verlaten heeft en tutend antwoordt op het gekwaak van de koninginnelarven die nog in de dichte moercel zitten. [N 63, 33b; N 63, 32a] II-6
tweede luiden voor de mis het kwartier luiden: t kətīr loͅuən (Tessenderlo), ⁄t kwartier (Tessenderlo), slaan: het slaegt (Tessenderlo), ⁄t slo:gt (Tessenderlo) Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)] III-3-3
tweedraads tweedraads: twījǝdrǭts (Tessenderlo) Men twijnde tweedraads, driedraads enzovoorts. [N 34, D add.] II-7
tweeling tweeling: twialing (Tessenderlo), twîêling (Tessenderlo) tweeling [ZND 08 (1925)], [ZND 11 (1925)] III-2-2
tweespeen tweedeem: twījǝdēm (Tessenderlo) Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66] I-11
tweesteense muur tweesteense muur: twijǝstijǝnsǝ [muur] (Tessenderlo), tweesteensmuur: twījǝstījǝns[muur] (Tessenderlo) Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.] II-9
tweevleugelraam tweeslag: twijǝslax (Tessenderlo) Raam met twee draaiende delen die naast elkaar in de raamopening passen. De twee vleugels zijn daarbij gelijk van afmeting. [N 55, 56] II-9
twijg roetje: rui̯kǝ (Tessenderlo), smakje: smakskǝ (Tessenderlo) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
twijnen twijnen: twɛ̄nǝ (Tessenderlo) Twee of meer enkel gesponnen draden tot één garen ineendraaien. Dit deed men om het uitrafelen te voorkomen en sterk garen te krijgen. [N 34, D add.; N 48, 77b; Gi 1.IV, 39] II-7
ui, ajuin ajuin: ajoͅən (Tessenderlo), ajuin (Tessenderlo), djaan: dzjaon (Tessenderlo), jaan: jaon (Tessenderlo), joën (Tessenderlo), jōͅən (Tessenderlo), joun: jauen (Tessenderlo), juin: join (Tessenderlo) ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)], [Goossens 2b (1963)] || een ajuin [ZND 43 (1943)] I-7