33788 |
uier |
oer, ouwer:
ǫǝr (K353p Tessenderlo),
ouwer:
ūǝr (K353p Tessenderlo),
ǫǝr (K353p Tessenderlo),
ǭǝr (K353p Tessenderlo),
uier:
ȳi̯ǝr (K353p Tessenderlo)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
uieren:
ǫwǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ōəl (K353p Tessenderlo),
ôël (K353p Tessenderlo)
|
uil [Willems (1885)], [ZND m]
III-4-1
|
32722 |
uit de voor schieten |
deruit schieten:
dǝrø̜t sxītǝ (K353p Tessenderlo)
|
Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b]
I-1
|
32390 |
uitdoppen |
uitgutsen:
ø̜t˲gøtsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met behulp van de dopbeitel en heulbankhamer een eerste uitholling maken in dat deel van de klomp waarin de klompopening moet komen. [N 97, 71]
II-12
|
31141 |
uitdraaien, oprekken |
uitrekken:
øtrɛkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b]
II-10
|
32709 |
uiteenploegen |
afslagen:
afslǭgǝ (K353p Tessenderlo),
áfslãgǝ (K353p Tessenderlo),
uiteenrijden:
ø̜tīǝnręi̯ǝ (K353p Tessenderlo)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
goei kleren (K353p Tessenderlo)
|
Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
natuur:
natȳr (K353p Tessenderlo)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
34169 |
uitgeteld zijn |
op kalven staan:
op kalven staan (K353p Tessenderlo)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|