id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21284 | vechten | vechten: fixtn (Tessenderlo) | Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1 |
34466 | vechthaan | vechthaan: vɛxthān (Tessenderlo) | Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
34266 | vee | beesten: bęstǝ (Tessenderlo), vee: viǝ (Tessenderlo) | Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11 |
34270 | veearts | expert: ɛkspē̜rx (Tessenderlo), veterinair: vetǝrǝnē̜r (Tessenderlo) | [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11 |
20503 | veel drinken | zuipen: zoͅəpən (Tessenderlo) | zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)] III-2-3 |
18547 | veel te wijde broek | brede broek: brede broek (Tessenderlo) | broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] III-1-3 |
26765 | veenachtig, moerassig, laaggelegen land | broekgrond: broekgrond (Tessenderlo) | Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.] II-4 |
26703 | veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond | moer: moer (Tessenderlo), moergrond: murgront (Tessenderlo) | Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39] II-4 |
24262 | veer | anker: aŋʔǝr (Tessenderlo), staart: stɛt (Tessenderlo), veer: veͅər (Tessenderlo), vêër (Tessenderlo) | Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer [ZND m] || veer, veder [Willems (1885)] II-9, III-4-1 |
34267 | veestapel | beesten: biǝstǝ (Tessenderlo) | Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b] I-11 |