18064 |
bof |
dikoor:
dikoor (K353p Tessenderlo)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34655 |
bok van het rijtuig |
schoot:
sxuǝt (K353p Tessenderlo)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
boksharing:
boəkshering (K353p Tessenderlo),
bukseͅriŋ (K353p Tessenderlo)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring [ZND 26 (1937)]
III-2-3
|
31034 |
bol |
bol:
bǫl (K353p Tessenderlo)
|
Het met behulp van de trekzaag afgezaagde stuk boomstam, dat de lengte van een klomp heeft. In Neeroeteren (L 368) werd de schors met behulp van een schilbeitel (šęlbęjtǝl) van de bollen verwijderd. [N 97, 45]
II-12
|
31464 |
bolhamer |
bolhamer:
bolhǭmǝr (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c]
II-11
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondskot:
Hondskot.
hoͅnskoͅt (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
bolhoed [N 25 (1964)] || bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32204 |
bolle ring aan de buitenzijde van de naaf |
ronde kant:
rõnǝ kãnt (K353p Tessenderlo)
|
De bolvormige ring aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 2]
II-12
|
17605 |
bolle wangen |
blaaskaken:
blōͅskōͅkə (K353p Tessenderlo),
bolle wangen:
bolə waŋə (K353p Tessenderlo)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28537 |
bolletjes stuifmeel |
kussens:
(enk)
kø̜jsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94]
II-6
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
bolster:
bolster (K353p Tessenderlo),
schulp:
schuəlp (K353p Tessenderlo)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|