18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondejuke (K353p Tessenderlo)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlooi (K353p Tessenderlo),
vlooj (K353p Tessenderlo),
vlōēi (K353p Tessenderlo)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vlo, vlooi [Willems (1885)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vloen:
vloeë (K353p Tessenderlo)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30006 |
vloermortel |
chape:
šap (K353p Tessenderlo)
|
Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.]
II-9
|
32066 |
vloernagel |
planchernagel:
plãnšēnǭgǝl (K353p Tessenderlo)
|
Draadnagel met verloren kop, waarmee vloerplanken vastgezet worden. De nagels worden daarbij met behulp van een doorslag tot beneden het oppervlak van het hout gedreven. Zie ook de lemmata ɛhouten vloer, verzinkenɛ en ɛdoorslag, drevelɛ in wld II.9, pag. 158 - 160.' [N 54, 16a]
II-12
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
pləvai̯ (K353p Tessenderlo)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
krossen:
B.v. krost zuwe ni.
kroͅsə (K353p Tessenderlo),
rap lopen:
rap luuəpə (K353p Tessenderlo)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
allez-ju:
alē jȳ (K353p Tessenderlo),
ju:
jȳǝ (K353p Tessenderlo)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
er hangt wat aan haar stopjes:
dǭ haŋt wat˱ ǭn hǝr støpkǝs (K353p Tessenderlo)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
vod:
vod (K353p Tessenderlo),
vot (K353p Tessenderlo)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|