33799 |
voorknie |
knie:
kni (K353p Tessenderlo)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vørluwǝpǝr (K353p Tessenderlo)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|
26059 |
voormolen |
voormolen:
vø̜jǝr[molen] (K353p Tessenderlo)
|
Het voorste gedeelte van de molen(kast), aan de kant van de ingang, waar zich het voorste koppel stenen bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvoorweegɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43f; A 42A, 94]
II-3
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
dōͅuwəkələ (K353p Tessenderlo),
doͅwəkələ (K353p Tessenderlo),
een huppeleta maken:
nən huplnta:o moən (K353p Tessenderlo)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
32643 |
voorschaar |
aflegger:
aflęgǝr (K353p Tessenderlo),
afschoeper:
afsxupǝr (K353p Tessenderlo),
blekker:
blęʔǝr (K353p Tessenderlo),
schupje:
sxøpkǝ (K353p Tessenderlo)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
25471 |
voorschoot |
leren voorschoot:
lęjǝrǝ vøsxuwǝt (K353p Tessenderlo),
voorschoot:
vøsxuwǝt (K353p Tessenderlo)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] || De, vaak van leer vervaardigde lap die de klompenmaker voordoet bij het werk. [N 97, 26]
II-11, II-12
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
schommelaar:
vuile
schoemelère (K353p Tessenderlo),
voorschoot:
veschoet (K353p Tessenderlo),
vøsxūət (K353p Tessenderlo),
vəsxūət (K353p Tessenderlo)
|
voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
28562 |
voorspel |
voorspel:
vø̜rspɛl (K353p Tessenderlo)
|
Dans van jonge bijen voor de woning. Uiterlijk en ligging van de woning prenten ze zich hiermee in. Zie ook het lemma Voorspelen. [N 63, 57a]
II-6
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voedergang:
vui̯ǝrgaŋk (K353p Tessenderlo),
voornere:
vøi̯ǝrnęi̯ǝrǝ (K353p Tessenderlo),
voorstal:
vø̜i̯ǝr[stal] (K353p Tessenderlo)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
kleine staldeur:
klān staldøi̯ǝr (K353p Tessenderlo),
voordeur:
vøi̯ǝrdøi̯ǝr (K353p Tessenderlo)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|