18682 |
bontmantel |
pelsen frak:
pelsefrak (K353p Tessenderlo)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32550 |
boodschappenmand |
boodschappenkorf:
bōtsxapkørǝf (K353p Tessenderlo),
boodschappenkorfje:
buwǝtsxapskørǝfkǝ (K353p Tessenderlo),
korfje:
kørǝfkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
22552 |
boog |
boog:
beoog (K353p Tessenderlo),
bo.ch (K353p Tessenderlo),
boog (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
bôôch (K353p Tessenderlo),
bōx (K353p Tessenderlo),
ne boohch (K353p Tessenderlo),
center:
sęntǝr (K353p Tessenderlo)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
II-9, III-3-2
|
31417 |
boogdrilboor |
drilboor:
drelbǫwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Handboor die door middel van een koord en een boog wordt rondgedraaid. De boogdrilboor bestaat uit een houten of ijzeren rol, de drilklos, waarin aan de onderzijde een boorijzer bevestigd kan worden. Aan de bovenzijde van de klos bevindt zich een spil waarop een borstplaat wordt aangebracht waar men tijdens het boren met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. De boor wordt aan het draaien gebracht door een in een boog gespannen koord om de drilklos te slaan en vervolgens de boog heen en weer te bewegen. Deze beweging lijkt op vioolspelen; vandaar woordtypen als vioolboor, fiedelboor, fiedelaar en fiedel. Zie ook afb. 124. [N 33, 121; N 33, 130-131]
II-11
|
31838 |
boogschaaf met bolle zool |
boogschaaf:
bōxsxǭf (K353p Tessenderlo),
tuimelaar:
tǫwmǝlɛjǝr (K353p Tessenderlo)
|
Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35]
II-12
|
31839 |
boogschaaf met holle zool |
averechtse tuimelaar:
ēvǝręksǝ tǫwmǝlɛjǝr (K353p Tessenderlo)
|
Blokschaaf met een in de lengte holronde zool, die dient om iets bolrond uit te schaven. De wagenmaker gebruikt de boogschaaf met holle zool onder meer om de bolle buitenkant van velgsegmenten te schaven. [N G, 36b]
II-12
|
24472 |
boom (alg.) |
bomen (mv.):
būmə mv (K353p Tessenderlo)
|
boom [ZND m]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
buəgərt (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
boomgaard [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24511 |
boomstronk |
boomstronk:
boomstronk (post) (K353p Tessenderlo),
post:
(boomstronk) post (K353p Tessenderlo),
stronk:
strynk (K353p Tessenderlo),
stronkpost:
strynkpost (K353p Tessenderlo)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)] || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [Goossens 1b (1960)], [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
uts:
øts (K353p Tessenderlo)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|