| 26150 |
voorzoom |
voorzoom:
vø̜jǝrzyjǝm (K353p Tessenderlo)
|
De zoomlat aan de voorkant van het hekken waarop de windborden zijn bevestigd. Zie ook afb. 38. [N O, 2c; N O, 4a; A 42A, 67]
II-3
|
| 28507 |
voorzwerm |
voorzwerm:
vø̜rzwɛrm (K353p Tessenderlo)
|
De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6]
II-6
|
| 19712 |
vork |
gaffel:
gafəl (K353p Tessenderlo),
verket:
vərkēt (K353p Tessenderlo)
|
vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
| 26036 |
vorsthout |
vorst:
vø̜st (K353p Tessenderlo)
|
De horizontale balk die door de nok van de kap van de standerdmolen loopt. Zie ook afb. 18. [N O, 44n]
II-3
|
| 29897 |
vorstpan |
dekpan:
dɛkpán (K353p Tessenderlo),
vorstpan:
vøstpán (K353p Tessenderlo),
vø̜stpan (K353p Tessenderlo)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
| 24397 |
vos |
muishondje:
maoshöntje (K353p Tessenderlo),
vos:
vŏs (K353p Tessenderlo)
|
vos [Willems (1885)] || vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 33811 |
vos, vospaard |
(een) lichte:
lextǝ (K353p Tessenderlo),
vos:
vǫs (K353p Tessenderlo)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
| 18279 |
vouw |
koor:
’n kōər (twiə kōərn) (K353p Tessenderlo),
plooi:
plŏĕwəj (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt U: een plooi [N 62 (1973)] || vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
| 17923 |
vouwen |
vouwen:
vɛ̄əvən (K353p Tessenderlo)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
| 33693 |
vredewis |
vrijwis:
vrijwis (K353p Tessenderlo)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|