e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wippen wippen: (w)eepe (Tessenderlo) wippen [GTRP (1980-1995)] III-3-2
wis roede: ruj (Tessenderlo), wis: wes (Tessenderlo) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wis van bepaalde soort maasroede: mǭsruj (Tessenderlo) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.] II-12
wisselen van de tanden breken: brēʔǝ (Tessenderlo), wisselen: wesǝlǝ (Tessenderlo) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden wisselen: wesǝlǝ (Tessenderlo) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wissen blekken roeden blekken: rujǝ blękǝ (Tessenderlo) De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.] II-12
wissen kappen, snijden roeden snijden: rujǝ snęjǝn (Tessenderlo) De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8] II-12
wissen koken de roede koken: dǝ ruj kōkǝ (Tessenderlo) Ongepelde wissen koken zodat ze na het pellen een mooie bruine kleur hebben. Het koken bevordert ook dat de wis gemakkelijker ontschorst kan worden. [N 40, 21] II-12
wissen mijten de bussels hout mutselen: dǝ bøsǝls hø̜̄t møtsǝlň (Tessenderlo) De schoven grauwe wissen tot een mijt opstapelen. [N 40, 16] II-12
wissen schoven in bussels binden: en˱ bøsǝls˱ beň (Tessenderlo) De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15] II-12