24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wøͅtəl (K353p Tessenderlo)
|
wortel ve plant [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
33720 |
wortels rooien |
trekken:
trekken (K353p Tessenderlo)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
pootjes:
pøtjəs (K353p Tessenderlo),
stompjes:
stumkəs (K353p Tessenderlo)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
wrijf (K353p Tessenderlo)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrēīve (K353p Tessenderlo),
vrēve (K353p Tessenderlo),
vrèəve (K353p Tessenderlo),
vrē̜vǝ (K353p Tessenderlo),
wrijven (K353p Tessenderlo)
|
Met behulp van een hard stukje hout de klompen aan de buitenkant blinkend glad maken. Deze werkzaamheden werden in Tessenderlo (K 353) op een houten blok gedaan dat wrijfpaard (vrē̜fpęjǝt) werd genoemd. [N 97, 108] || wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m]
II-12, III-1-2
|
31922 |
wrikken met een beitel |
bruken:
brujǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Hout uit een gat verwijderen door met een schietbeitel of een andere beitelsoort te wringen. [N 53, 46e]
II-12
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (K353p Tessenderlo),
wringe (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
wringen (K353p Tessenderlo)
|
wringen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
31300 |
wringhaak |
wringijzer:
vreŋē̜zǝr (K353p Tessenderlo)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
31368 |
wringijzer |
wringijzer:
vreŋē̜zǝr (K353p Tessenderlo)
|
Een in het midden wat breder uitlopende staaf met één tot drie gaten waarin de vierkante kop van de tap past. Er bestaan ook wringijzers met een verstelbaar gat waarin diverse types tappen passen. Het wringijzer dient om de tap bij het tappen van schroefdraad rond te draaien. Zie ook afb. 96 en de toelichting bij het lemma "tap". [N 33, 304; N 64, 65d]
II-11
|
17888 |
wroeten |
wroeten:
vrȳtǝ (K353p Tessenderlo),
wroeten (K353p Tessenderlo)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)]
I-12, III-1-2
|