22697 |
zang |
zang:
ne zang (K353p Tessenderlo)
|
Zang. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
busseltje:
bøsǝlkǝ (K353p Tessenderlo),
zang:
zaŋ (K353p Tessenderlo)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
linster (K353p Tessenderlo),
lɛstər (K353p Tessenderlo),
luister:
luister (K353p Tessenderlo)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
nirken:
hɛ ka nirə ən (K353p Tessenderlo)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loopster:
loepster (K353p Tessenderlo)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
sermoen (<fr.):
sermoen (K353p Tessenderlo)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zift:
zift (K353p Tessenderlo)
|
zeef [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zift:
zęft (K353p Tessenderlo)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
26158 |
zeeg |
opzet:
up˲zęt (K353p Tessenderlo)
|
De schuine stand van het hekken die bereikt wordt door de hekscheien op een bepaalde manier te plaatsen. De windvang van de einden wordt hierdoor vergroot. Zie ook afb. 39. [N O, 2n; N O, 7n; N O, 7p]
II-3
|
19472 |
zeemlap |
zeemlap:
ziəmlap (K353p Tessenderlo)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|