| 34311 |
zeug met biggen |
zog:
zux (K353p Tessenderlo)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
| 33397 |
zeugekooi |
zoggebak:
zugǝbak (K353p Tessenderlo)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
| 33146 |
zeven met de handzeef |
ziften:
zeftǝ (K353p Tessenderlo)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
| 26622 |
zeven, builen |
builen:
bǫwǝlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b]
II-3
|
| 17693 |
zeveren |
zeveren:
WNT, bet. 1) Speeksel, kwijl uit de mond laten lopen.
ziəvərt (K353p Tessenderlo)
|
Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
| 21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bəmə:jən me: (K353p Tessenderlo),
moeien:
moeien (K353p Tessenderlo)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)] || zich bemoeien met [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
| 33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
op zijn poten lopen:
ǫp zǝn puǝtǝ lupǝ (K353p Tessenderlo),
overstappen:
ōvǝrstapǝ (K353p Tessenderlo)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
| 17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
ons spoeden (K353p Tessenderlo),
zich spoeden (K353p Tessenderlo)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)] || Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
| 19047 |
zich inbeelden |
denken:
ook materiaal znd 27, 39
denken (K353p Tessenderlo),
in zijn kop steken:
ook materiaal znd 27, 39
’em inzen kop steken (K353p Tessenderlo),
zich denken:
ook materiaal znd 27, 39
mir denken (K353p Tessenderlo),
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
zix inbelden (K353p Tessenderlo)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 34232 |
zich moeilijk laten melken |
moeilijke koe voor te melken:
mui̯lǝkǝ kuj vør tǝ mɛlǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|