18360 |
zijspleet in de overrok |
spleet:
spleet (K353p Tessenderlo),
split:
splet (K353p Tessenderlo)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
berd:
bert (K353p Tessenderlo),
sponnen:
spǫnn (K353p Tessenderlo),
spǫnǝ (K353p Tessenderlo),
zijschoft:
zē̜sxoft (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
zijden:
zɛjǝ (K353p Tessenderlo)
|
De beide zijkanten van de molenkast samen wanneer men geen onderscheid maakt tussen de achteraanweeg (vangzijde) en de vooraanweeg (steenrechtzijde). [N O, 47c]
II-3
|
24851 |
zijwortel |
grote wortels:
{w$¿\\ls}
grote wortels (K353p Tessenderlo)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
30582 |
zilverbrons |
verzilversel:
vǝrzelǝvǝrsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b]
II-9
|
24401 |
zilvervisje |
zilvervisje:
zilvervisje (K353p Tessenderlo)
|
zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)]
III-4-2
|
20166 |
zindelijk |
proper:
proper zijn (K353p Tessenderlo)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
zingen:
zinge (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
zinge(n) (K353p Tessenderlo)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
23502 |
zingende mis |
gezongen mis:
gezoenge mis (K353p Tessenderlo)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19680 |
zitbank |
bank:
bāŋk (K353p Tessenderlo)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|