e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijspleet in de overrok spleet: spleet (Tessenderlo), split: splet (Tessenderlo) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijwand berd: bert (Tessenderlo), sponnen: spǫnn (Tessenderlo), spǫnǝ (Tessenderlo), zijschoft: zē̜sxoft (Tessenderlo) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwanden zijden: zɛjǝ (Tessenderlo) De beide zijkanten van de molenkast samen wanneer men geen onderscheid maakt tussen de achteraanweeg (vangzijde) en de vooraanweeg (steenrechtzijde). [N O, 47c] II-3
zijwortel grote wortels: {w$¿\\ls}  grote wortels (Tessenderlo) (dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)] III-4-3
zilverbrons verzilversel: vǝrzelǝvǝrsǝl (Tessenderlo) Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b] II-9
zilvervisje zilvervisje: zilvervisje (Tessenderlo) zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)] III-4-2
zindelijk proper: proper zijn (Tessenderlo) zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 115 (2003)] III-2-2
zingen zingen: zinge (Tessenderlo, ... ), zinge(n) (Tessenderlo) III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)] III-3-2
zingende mis gezongen mis: gezoenge mis (Tessenderlo) Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zitbank bank: bāŋk (Tessenderlo) op het eind van de bank [ZND 34 (1940)] III-2-1