id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18537 | zwart pak | tenue (fr.): tenue (Tessenderlo) | pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] III-1-3 |
33481 | zwarte bes | jeneverbezien: jeneverbezië (Tessenderlo), sint-jansbessen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4 sint-janzbēzən (Tessenderlo), zwarte beren: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4 zwerte bērə (Tessenderlo) | zwarte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7 |
24345 | zwarte bladluis | bladluis: bladlowes (Tessenderlo) | bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2 |
18365 | zwarte gebreide dameskous | vrouwluikous: vrelikøͅsə (Tessenderlo), vrelliekèùse (Tessenderlo) | dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3 |
34039 | zwarte koe | zwarte: zwɛtǝ (Tessenderlo) | Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11 |
34040 | zwarte koe met geheel witte kop | witkop: wetkǫp (Tessenderlo) | [N 3A, 130a] I-11 |
24286 | zwarte kraai, kraai | kraai: kraai (Tessenderlo), kroie (Tessenderlo), krōͅi̯ (Tessenderlo), geen fon.doc. kraai (Tessenderlo) | kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-1 |
18643 | zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen | capeline (fr.): [sic; =N25,040] kaplin (Tessenderlo) | meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)] III-1-3 |
18621 | zwarte muts? | kornet (<fr.): koͅrnet (Tessenderlo) | muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3 |
24865 | zwarte nachtschade | nachtschaal: naxtsxǭǝl (Tessenderlo) | Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5 |