30246 |
bovendorpel |
boventravers:
bōvǝtravęjǝr (K353p Tessenderlo),
gecenterd stuk:
gǝsɛ̃ntǝrt støk (K353p Tessenderlo)
|
De bovenste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Een getoogde of halfcirkelvormige bovendorpel bestaat uit drie stukken die met behulp van houten klossen van bepaalde vorm aan elkaar worden bevestigd. In L 387 werd een dergelijke klos 'sleutel' ('šlø̄ǝtǝl') genoemd. [N 55, 7d; N 55, 7e]
II-9
|
26035 |
bovenkepers |
kepers:
kēpǝrs (K353p Tessenderlo)
|
De verticale balken die op de wolf zijn bevestigd. Zie ook afb. 18. [N O, 44m]
II-3
|
30325 |
bovenlicht |
vast bovenlicht:
vast˱ bōvǝlext (K353p Tessenderlo),
waai:
wǫ.ǝt (K353p Tessenderlo),
waaier:
wǫwǝjǝr (K353p Tessenderlo)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bōvəlep (K353p Tessenderlo),
bovenste lip:
bovenste lip (K353p Tessenderlo),
bovəstə lep (K353p Tessenderlo)
|
bovenlip [N 10b (1961)] || Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
30300 |
bovenraam |
bovenlicht:
bōvǝlext (K353p Tessenderlo)
|
Het bovenste, meestal vaste gedeelte van een schuifraam. [N 55, 39c]
II-9
|
30280 |
bovenregel |
boventravers:
bōvǝtravęjǝr (K353p Tessenderlo)
|
De bovenste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26c; monogr.]
II-9
|
32617 |
bovensluiting van de houten gierton |
bom:
bom (K353p Tessenderlo),
scheel:
sxēl (K353p Tessenderlo),
stop:
stǫp (K353p Tessenderlo)
|
De vulopening van de oude houten gierton werd afgesloten met een deksel of een stop. Als stop diende ook wel een bezem, al dan niet met zakkenstof omwikkeld (L 359, 362, 365, 371), een stuk hout (L 265b), een biet (Q 90), een strowis (Q 89, 194, 240), een prop van lompen (Q 84) of van een oude zak gemaakt (L 192a, 265b). Vaak sloot men de vulopening af door er een oude zak overheen te leggen (L 209, 216, 246, 292, 362, 369, 418, P 175, 179, 195, 223, 224, Q 89, 159, 179, 194) of door de trechter op de ton te laten staan (P 49) en daar iets in te leggen (L 216) of er een zak overheen te spreiden (L 366, P 219, Q 174, 175, 178, 188). Om morsen te voorkomen wikkelde men om de stop een stuk zak (P 188, Q 181, 191, 192), een lomp (Q 116) of een strowis (Q 192). Een groot aantal van de hieronder volgende termen treft men ook in het volgende lemma aan. Het zijn vaak benamingen voor (een van beide) stoppen van een houten ton in het algemeen. [JG 1a + 1b; N 11A, 53d; monogr.]
I-1
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
schelf(t)houter:
sxɛlǝfhø̜̄tǝr (K353p Tessenderlo)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
31711 |
bovenste handvat |
sleeuw:
slīǝf (K353p Tessenderlo)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
bloes:
bloes (K353p Tessenderlo),
blus (K353p Tessenderlo)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|