20455 |
buitenechtelijk kind |
basterd:
1a-m; 21, 02;
bàstərt (K353p Tessenderlo),
1a-m; 21, 02; cf. VD s.v. "bastaard, basterd"; cf. WNT s.v. "bastaard (I) - ook wel basterd"; cf. VD F-N s.v. "bâtard - arde"; cf. VD D-N s.v. "Batard
bastərt (K353p Tessenderlo),
verbasterdeerde, een -:
1a-m; 21, 02; cf. WNT s.v. "verbasta(a)rdeeren - -basterdeeren"(tot bastaard worden, oorspr. zuiverheid verliezen, ontaarden cf. WNT s.v. "verbasta(a)rdeerd - -basterdeerd"; cf. WNT s.v. "verbastaarden - -basterden"; cf. VD s.v. "verbasterderen"en "verbasteren
verbastereerde (K353p Tessenderlo)
|
bastaard [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
32436 |
buitenkant |
buitenkant:
bǫwǝʔǝkãnt (K353p Tessenderlo)
|
De buitenkant van een paar klompen, d.w.z. de linkerkant van de linkse en de rechterkant van de rechtse klomp. [N 97, 28]
II-12
|
26316 |
buitenreep |
buitenreep:
bǫwǝtǝrijǝp (K353p Tessenderlo)
|
De luireep waarmee de zakken, buiten de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25d]
II-3
|
26140 |
buitenroede |
buitenroede:
bǫwǝtǝruj (K353p Tessenderlo)
|
De roede die zich het verst van de molenromp af bevindt. [N O, 1c; N O, 6c; A 42A, 63 add.]
II-3
|
22878 |
buitenspeler |
extrme (fr.):
extreem (extrême) (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler, die in een voetbalteam de uiterst linkse of uiterst rechtse positie in de aanvalslijn bekleedt?
III-3-2
|
33090 |
buitenstaande korenmijt |
korenmijt:
kōrǝmø̜̄t (K353p Tessenderlo),
mijt:
mø̜̄t (K353p Tessenderlo)
|
Wanneer de hele oogst niet in de schuur geborgen kan worden, maakt men buiten een korenmijt. Het zetten van een mijt (lemma 5.1.20) vereist heel wat handigheid. De tasser maakt eerst als basis van de mijt een verhoging met takkebossen tegen de vochtigheid. Hierop tast hij dan de schoven, doorgaans in een cirkel, maar soms ook in de vorm van een vierkant (zie onder), tot op een bepaalde hoogte. Op deze romp van de mijt (in L 382 noemt men dit deel de bok )wordt dan het onderste deel van het dak, de waterring (lemma 5.1.21), gelegd. De omtrek hiervan is wat groter dan die van de romp van de mijt zelf, zodat het regenwater een stukje van de mijt af naar beneden drupt. Daarna wordt de mijt van een dak voorzien of gedekt (lemma 5.1.22). Het dak (lemma 5.1.23), dat uitloopt in de kop of de spits (lemma 5.1.24), wordt gemaakt van dekstro (vergelijk het lemma STROWLAM, 6.1.25) waarvoor lang en grof stro wordt gekozen. Het dekstro wordt met banden stro aan de schoven die eronder liggen vastgemaakt. Vaak legde men voor de zekerheid nog een oud karwiel (in L 332 wordt een dergelijke hoepel een reip genoemd) rond de spits voor het geval dat deze windbanden het bij straffe wind niet zouden houden. In Q 1 noemt men het dekzeil dat men over de mijt legt als het begint te regenen wanneer men nog niet met het dekken klaar is, een bache ''(baš)''. Om de kap van boven mooi spits te maken wordt deze aan de bovenkant met los stro of hooi opgevuld. Men steekt er dan een staak doorheen, die echter niet tot de grond reikt. Degenen die niet zo handig zijn in het maken van een mijt, bouwen deze op rond een paal die in de grond geplant is zoals bij de hooimijt. Zie aflevering i 3 Waar de woorden ''berm'' en ''mijt'' naast elkaar voorkomen (in Ndl. Noord- Limburg; zie type berm), is de mijt "vierkant of langwerpig aangezet" terwijl de berm "rond (is) aangezet". Zie ook de lemma''s ''dak van de mijt'' (5.1.23) en ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. Huist komt alleen bij Roukens voor; het is daar een middelgrote korenmijt.' [N 15, 43; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit R 3, 70]
I-4
|
30713 |
buitenwerk |
buiten schilderen:
bǫwǝtǝ sxeldǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Schilderwerk buitenshuis. [N 67, 67b]
II-9
|
30238 |
buitenwerkse maat |
buitenmaat:
bowǝtǝmǭt (K353p Tessenderlo)
|
De maat die aan de buitenzijde gemeten wordt, dat wil zeggen van de ene buitenste rand van het werkstuk tot de andere. Zie ook het lemma ɛbuitenwerkse maatɛ in Wld II.9, pag. 111. Het betreft daar de buitenwerkse maat van vergaringen, bijvoorbeeld kozijnen.' [N 53, 200a; monogr.]
II-12
|
18523 |
buitenzak op een jas |
tas:
tes (K353p Tessenderlo)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30087 |
bult |
buik:
bǭwǝk (K353p Tessenderlo),
bult:
bølt (K353p Tessenderlo)
|
Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b]
II-9
|