21128 |
damesfiets |
meisjesvelo:
ps. alleen de hoge i omgespeld volgens Frings, de rest letterlijk overgenomen.
mái̯skəsfeeloo (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hut (K353p Tessenderlo)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
jas:
jas (K353p Tessenderlo),
mantel:
man`l (K353p Tessenderlo),
paletot (fr.):
palto (K353p Tessenderlo)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
talonschoen (<fr.):
talonschoene (K353p Tessenderlo),
talonsXunə (K353p Tessenderlo)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19633 |
dampen |
dompen:
dumpə (K353p Tessenderlo)
|
dampen, wasemen [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
17805 |
dansen |
dansen:
dansə (K353p Tessenderlo),
dãnsǝ (K353p Tessenderlo)
|
dansen [ZND m] || Gezegd van een schaaf waarvan de schaafbeitel niet goed is ingesteld. [N 53, 117]
II-12, III-1-2
|
28402 |
dar |
dar:
(mv)
dárǝ (K353p Tessenderlo),
eer:
ɛ̄r (K353p Tessenderlo),
hommel:
humǝl (K353p Tessenderlo)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
darəm (K353p Tessenderlo),
deͅrm (K353p Tessenderlo)
|
darm, darmen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33753 |
darmuitstulping |
breuk:
brø̄k (K353p Tessenderlo),
snijbreuk:
snēbrø̄k (K353p Tessenderlo)
|
[N 8, 61c]
I-9
|
28550 |
darren doden |
erenslacht:
ɛ̄rǝslaxt (K353p Tessenderlo)
|
Het doden van de darren door de werksters op het einde van de zomer, als het bijenjaar ten einde loopt. De dar heeft dan geen bestaansrecht meer binnen het volk en wordt door de werkbij onherroepelijk naar buiten gewerkt. De darren krijgen minder voedsel, verzwakken en sterven buiten de korf of kast van uitputting en kou. Onwillige darren worden met de angel gestoken en sterven daardoor. Het verschijnsel van de darrenmoord komt ieder jaar terug. Het is een normale gang van zaken. Wanneer de bijen dit op een ander moment in het jaar doen, is het een teken van armoede aan voedsel. [N 63, 52]
II-6
|