30427 |
de balklaag leggen |
bruggen leggen:
brøgǝ lęgǝ (K353p Tessenderlo)
|
De balklaag aanbrengen. Zie voor het woord 'giten' in het woordtype 'de gîten plaatsen' (Q 83) ook 'Dictionnaire français-liégeois', pag. 436, s.v. 'solive'. [N 54, 116]
II-9
|
17855 |
de berg afrollen |
afrollen:
de berg afrolle (K353p Tessenderlo),
ne berg afro(e)llə (K353p Tessenderlo),
nə berg afrollə (K353p Tessenderlo),
Bet.: aan lager wal geraken.
de berg afrollen (K353p Tessenderlo),
Bet: hij geraakt aan lager wal.
de berg afrallen (K353p Tessenderlo),
aftrullen:
aftrullen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
de berg afrollen [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|
32415 |
de binnenkant gladmaken |
binnenafwerking:
benǝnafwɛrǝʔeŋ (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen met messen en haken de binnenkant van de klomp glad maken. [N 97, 95]
II-12
|
32423 |
de binnenrand bijsnijden |
bijwerken:
bē̜wɛrǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
De scherpe kanten aan de binnenrand van de klompopening met behulp van het boordmes of de opsnijder bijwerken. [N 97, 93]
II-12
|
32405 |
de bodem bijsnijden en afwerken |
fijnsnijden:
fē̜nsnęjǝ (K353p Tessenderlo)
|
De ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp met het bodemmes en de bodemhaak bijsnijden en glad afwerken. [N 97, 88]
II-12
|
32364 |
de boomstam afmeten |
afmeten:
afmē(t)ň (K353p Tessenderlo)
|
De zaagmaat op de boomstam leggen om te bepalen waar men moet zagen om bollen van de juiste lengte te verkrijgen. Bollen zijn afgekorte stukken boomstam met de lengte van een klomp. [N 97, 41]
II-12
|
23471 |
de doodsklok luiden |
overluiden:
emant ōvərloͅuən (K353p Tessenderlo)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
aanzetten:
ǭnzętǝ (K353p Tessenderlo),
de aanscheut rijden:
dǝn [aanscheut] rę̄i̯ǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ēx (K353p Tessenderlo
[(pl ēgǝ)]
),
eg:
ęx (K353p Tessenderlo
[(pl ęgǝ)]
)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32791 |
de eg lichten |
(de eg) lichten:
lextǝ (K353p Tessenderlo),
heffen:
hø̜fǝ (K353p Tessenderlo)
|
De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.]
I-2
|