32078 |
dichtstoppen |
opstoppen:
upstǫpǝ (K353p Tessenderlo)
|
Naden, gaten en spijkergaten opvullen met stopsel, stopsteen, stopwas of met stopverf. [N 53, 235a]
II-12
|
21310 |
dief |
dief:
dief (K353p Tessenderlo),
dīf (K353p Tessenderlo)
|
dief [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dei̯p (K353p Tessenderlo),
dip (K353p Tessenderlo),
dīp (K353p Tessenderlo)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
19087 |
diepzinnig |
diepzinnig:
hij is diepzinnig (K353p Tessenderlo),
filosoof:
ne filosoof (K353p Tessenderlo)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
beest:
best (K353p Tessenderlo),
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
best (K353p Tessenderlo),
bɛst (K353p Tessenderlo),
dier:
dier (K353p Tessenderlo),
ook in ZND 23, 009
dieër (K353p Tessenderlo)
|
beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bil:
bil (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
dij [ZND m] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
dēͅk (K353p Tessenderlo),
dijk (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
dē̜k (K353p Tessenderlo),
dęi̯k (K353p Tessenderlo)
|
dijk [ZND 33 (1940)], [ZND m] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
17611 |
dikke neus |
tromp:
tromp (K353p Tessenderlo)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
want:
wanten (K353p Tessenderlo)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke mantel:
nə dikke mantel (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
nə dikke manəl (K353p Tessenderlo),
dikke paletot (fr.):
ne dikke palto (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
nen dikke palteau (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
paletot (fr.):
palto (K353p Tessenderlo)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|