20400 |
doopsprei |
spreitje:
spraikə (K353p Tessenderlo)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doeëpfont (K353p Tessenderlo),
du.əpfoͅnt (K353p Tessenderlo),
duwəpfōnt (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
doopvont [RND] || Doopvont. [ZND 01 (1922)] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
doopwater:
duwəpwōͅtər (K353p Tessenderlo)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
dabberen:
dabərə (K353p Tessenderlo),
klauwen:
klāvə (K353p Tessenderlo)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe schommelaar:
blaave schŏĕmeleir (K353p Tessenderlo),
blauwe schoot:
blavə sXuwət (K353p Tessenderlo)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagskleedsel:
’s werkendagskleedsel (K353p Tessenderlo)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
weekmis:
weekmis (K353p Tessenderlo)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30348 |
doordraaiende scharnier |
scharnier voor cowboydeur:
sxárnīr vør købǫjdø̜jǝr (K353p Tessenderlo)
|
Scharnier voor deuren die naar beide zijden opendraaien. 'Bommer' in het woordtype 'bommerscharnier' is een merknaam. [N 54, 89; N 55, 33a]
II-9
|
30729 |
doorharden |
hard:
hɛt (K353p Tessenderlo)
|
Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d]
II-9
|
26592 |
doormalen |
doormalen:
dørmǭlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f]
II-3
|