29267 |
drijfriem |
riem:
rīm (K353p Tessenderlo)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
drijfdop:
drɛivdoͅp (K353p Tessenderlo),
drɛvdop (K353p Tessenderlo)
|
Drijftol. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
aandrijven:
ǭndręjvǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
29122 |
drijfwiel |
vliegwiel:
vlixwil (K353p Tessenderlo)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
27354 |
drijven |
afjagen:
afjǭgǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.]
II-6
|
32208 |
drijver, zetbeitel |
bandentrekker:
bantrękǝr (K353p Tessenderlo),
bantręʔǝr (K353p Tessenderlo)
|
De drijver of zetbeitel is eerder een werktuig van de smid. Het is een stompe stalen beitel waarmee de metalen banden worden aangedreven die ter versteviging rond de naaf worden aangebracht nadat de spaakgaten zijn geboord. Meestal worden vier naafbanden aangebracht: twee aan weerszijden van de spaken en verder nog twee aan de uiteinden van de naaf. Zie ook de lemmata ɛmiddennaafbandenɛ, ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ in wld II.11, pag. 136-139 en de daarbij horende afbeelding 214.' [N G, 30]
II-12
|
31418 |
drilklos |
bobijn:
bumbē̜n (K353p Tessenderlo)
|
Onderdeel van een boogdrilboor, bestaande uit een houten of ijzeren rol met aan de onderkant een puntboor en aan de bovenkant een spil. Zie ook afb. 125. [N 33, 128]
II-11
|
31421 |
drilkoord |
pees:
pēs (K353p Tessenderlo)
|
Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129]
II-11
|
17862 |
dringen |
dringen:
drin`ə (K353p Tessenderlo),
duwen:
dèaven (K353p Tessenderlo),
stoten:
stoete (K353p Tessenderlo),
stouəten (K353p Tessenderlo)
|
dringen [ZND m] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
drinkbak:
drenbak (K353p Tessenderlo),
dreŋk˱bak (K353p Tessenderlo),
koebak:
kui̯bak (K353p Tessenderlo),
krib:
krep (K353p Tessenderlo)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|