e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Teuven

Overzicht

Gevonden: 1237
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taaien slijpen: Add. van J.M. Ernon, informant voor s-Gravenvoeren (Q 200).  sjliepe (Teuven) ijs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien] [N 112 (2006)] III-3-2
tafelmes tafelmets: toͅfəlmɛts (Teuven) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tanden van de hooihark tanden: tɛŋ (Teuven), t˙ɛŋ (Teuven) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek schanken: šɛ̄.ŋk (Teuven) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tasruimte naast de dorsvloer plaats voor te bermen: platš ˲vø̜r tǝ bɛrǝmǝ (Teuven) Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71] I-6
tasten tasten: tāstǝ (Teuven) Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.] I-12
tepel, tet tet: tęt (Teuven) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
theelepeltje cafè-lepel: kafeͅlɛi̯əpəl (Teuven), dessertlepel: deͅseͅrlɛi̯əpəl (Teuven), theelepeltje: tēlɛi̯əpəlkə (Teuven) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)] III-2-1
theepot theepot: tēpoͅt (Teuven) pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
tien-guldenstuk stuk van tien gulden: ps. omgespeld volgens Frings.  ə štøk fa tijən gøldə (Teuven), tien gulden: ps. omgespeld volgens Frings.  tijən gøldə (Teuven), tiən gøldə (Teuven) 10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)] || tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1