e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Teuven

Overzicht

Gevonden: 1237
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiel, kolk poel: pol (Teuven) kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)] III-4-4
wielband ijzeren band: izǝrǝ bant (Teuven), karring: kārreŋk (Teuven), reep: rēp (Teuven) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wijde regenmantel zonder mouwen caban (fr.): kaba͂ (Teuven) regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3
wild wild: welt (Teuven) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17] I-11
wilde koe koe: [koe] (Teuven) Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.] I-11
winderig weer het heeft veel wind: ət hàt fø͂ͅl wēnt (Teuven), het waait: ət weit (Teuven) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windhoos windje: weͅnšə (Teuven), zot windje: ə zøt weͅnšə (Teuven) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
winterkleren winterkleren: wenterkleͅjər (Teuven) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
wisselen van tanden breken: bręi̯ǝkǝ (Teuven) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselvallig weer t weer staat te luimen]: t is een loerachtig weer  deͅxə lirətəx wēͅr (Teuven) niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] III-4-4