e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Teuven

Overzicht

Gevonden: 1237
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bontkraag miemenkraag: miməkrax (Teuven), pelskraag: pēͅlskrāx (Teuven) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel fourruremantel (<fr.): Van Dale (FN): fourrure, bont: pels, vacht, bontmantel.  furyrəmantəl (Teuven), miemenmantel: miməmāntəl (Teuven), pelsmantel: pēͅlsmāntəl (Teuven) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boomgaard boomgaard: bommerd (Teuven), boͅmərt (Teuven), fruitwei: freutwei (Teuven), frø͂ͅt[wei} (Teuven) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boomwagen trikebale (wa): tręk˱bal (Teuven) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen boon: bǫn (Teuven) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje colknoop (<fr.): koͅlknōͅp (Teuven) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
bordenrek, schotelrek sierrekje: sier rekje  sērreͅkskə (Teuven) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borg blijven borg blijven: bĕurg blieven vĕur ène (Teuven) Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)] III-3-1
borrel drupje: drøpkə (Teuven) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) borrelen: boͅrələ (Teuven) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] III-4-4