18364 |
bruine gebreide dameskous |
gestrikte hoos:
jəštregdə hōͅs (Q209p Teuven)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34138 |
brullen |
brullen:
brø̄lǝ (Q209p Teuven)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
byj (Q209p Teuven),
schuil:
schoel (Q209p Teuven)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26624 |
builmolen |
builmolen:
bø̄.lmø̄.lǝ (Q209p Teuven)
|
Werktuig waarmee de molenaar in het groot de verschillende soorten van bloem en zemelen uit het meel scheidt. De builmolen bestaat uit een veelhoekige, vaak vier tot vijf meter lange, draaiende trommel waar een fijne zijden doek, de buildoek, rond is gespannen. Het meel wordt in de ronddraaiende trommel met behulp van een lange spiraal verplaatst. Vooraan in de trommel is de buildoek zeer fijn; meer naar achter toe wordt hij telkens steeds grover. Zo worden met behulp van de buil achtereenvolgens kriel, kort(meel) en zemelen afgescheiden. Enkele molenaars gebruiken in plaats van een buildoek verschillende zeven, van zeer fijn tot zeer grof. De woordtypen meelzeef, meelzift, zeef en zift zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers aangaven dat het hier specifiek een molen, dus geen handzeef, betrof. De builkast uit Q 19a bestond uit een draaiende trommel met een lengte van ca 2 meter en een doorsnee van 60 à 70 cm, die was bespannen met drie soorten doek: a) zeer fijn, voor wittebrood (weg: wɛk); b) minder fijn, voor grof brood (grove weg: grōvǝ wɛk) en c) grof, voor veevoer (veevoer: viǝvōr). Voor de niet-fonetisch gedocumenteerde vormen van -ømolenŋ respectievelijk ømolenŋ zie men het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; Vds 242; Jan 238; Coe 216; Grof 241; N 14, 136; N D, 33 add.]
II-3
|
33392 |
buitendeurtje van het varkenshok |
varkensstaldeur:
vɛrǝkǝsštāldø̜̄r (Q209p Teuven)
|
Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f]
I-6
|
22875 |
buitenspel |
abseit (<du.):
Karte 167.
apse.jt (Q209p Teuven),
hors-jeu (fr.):
Karte 167.
hors-jeu (Q209p Teuven)
|
Abseits.
III-3-2
|
18523 |
buitenzak op een jas |
tas van de stoep:
tēͅšfandərštup (Q209p Teuven)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21118 |
bundel groenten |
pak:
pak (Q209p Teuven)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poeër (Q209p Teuven)
|
buskruit [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sutje͂ͅ (Q209p Teuven),
sutje͂ͅ(goͅržə) (Q209p Teuven),
soutien-gorge (fr.):
sutje͂ͅ(goͅržə) (Q209p Teuven)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|