24300 |
dier, beest |
beest:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
biëst (Q209p Teuven)
|
beest [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18688 |
dikke want |
pijenhaas:
pijə hēšə (Q209p Teuven)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wollen sjerp:
wøləšeͅrəp (Q209p Teuven)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke mantel:
dikə mantəl (Q209p Teuven),
mantel:
mantəl (Q209p Teuven),
wintermantel:
wēntərmantəl (Q209p Teuven)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18601 |
directoire |
broek met elastiek:
brōk met elastikejən pīpə (Q209p Teuven)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31706 |
dissel |
distelboom:
destǝlbōm (Q209p Teuven)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
32861 |
distelschopje |
distelschupje:
[distel]šø̜pkǝ (Q209p Teuven)
|
De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.]
I-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
Karte 169.
goal (Q209p Teuven)
|
Tor des Fussballspiels.
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
Karte 170.
keeper (Q209p Teuven)
|
Tormann.
III-3-2
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kār (Q209p Teuven)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|