| 21564 |
eerste opbod |
eerste hoog:
ps. omgespeld volgens Frings.
də øštə hy(3)̄əx (Q209p Teuven),
einsatz (du.):
ps. omgespeld volgens Frings.
dər eͅzats (Q209p Teuven)
|
de eerste verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij bij opbod wordt geboden [den inzet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 34536 |
ei zonder schaal |
windei:
wēndē̜i̯ (Q209p Teuven)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
| 34526 |
eieren uithalen |
oprapen:
ǫprāpǝ (Q209p Teuven)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
| 20526 |
eierkoek |
biscuit:
bizkwit (Q209p Teuven)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33610 |
erf |
grote mestem:
grūətə meͅstəm (Q209p Teuven),
grote mesthof:
gruətə meͅsthof (Q209p Teuven),
koer:
kūr (Q209p Teuven),
mestem:
meͅstəm (Q209p Teuven),
mesthof:
meͅstəf (Q209p Teuven)
|
I-7
|
| 33641 |
erf en omliggende landerijen |
erf:
ęrǝf (Q209p Teuven),
hof:
hǭf (Q209p Teuven)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
| 33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ̄.rt (Q209p Teuven)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
| 19519 |
etensketeltje |
gamel:
gamɛl (Q209p Teuven)
|
tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
warshout:
wē̜ǝšhǭ ̝t (Q209p Teuven)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
| 21262 |
fietser (add.) |
wielrenner:
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
(wiel)renner (Q209p Teuven)
|
wielrenner
III-3-1
|