18707 |
jumper |
gilet (fr.):
žileͅ (Q209p Teuven),
žīleͅ (Q209p Teuven)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
klét (Q209p Teuven)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krappe (Q209p Teuven)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
štōf (Q209p Teuven, ...
Q209p Teuven)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafzolder:
kāf˲[zolder] (Q209p Teuven),
plaats voor de kaf:
platš ˲vø̜r dǝ kāf (Q209p Teuven)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kǫkǝlǝ (Q209p Teuven)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
30247 |
kalf |
kalf:
kǭf (Q209p Teuven),
(mv)
kōvǝr (Q209p Teuven)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
34176 |
kalfmachine |
kalvermachine:
kǭvǝrmašiŋ (Q209p Teuven)
|
Instrument waarmee men het kalf geboren doet worden. [N 3A, 54b]
I-11
|
34162 |
kalfsbel |
waterblaas:
wātǝrblǭs (Q209p Teuven)
|
Droge bel die een koe na drie en meer maanden dracht uit de schede laat schieten. Voor de boer is dit een teken dat de koe drachtig is. [N 3A, 36]
I-11
|
23308 |
kalot |
kapje:
keͅpkə (Q209p Teuven)
|
kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)]
III-3-3
|