20580 |
lekkerbek |
lekkerbek:
lɛ̄kərbɛ̄k (Q209p Teuven)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19535 |
lemmer |
blad:
blat (Q209p Teuven),
snijblad:
šnijblat (Q209p Teuven)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19553 |
lepel |
lepel:
lēͅi̯əpəl (Q209p Teuven)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrek:
lɛi̯əpələreͅk (Q209p Teuven)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kamašə (Q209p Teuven)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
warme muts:
weͅrəm møtš (Q209p Teuven),
wintermuts:
wēntərmøtš (Q209p Teuven)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21341 |
leurder |
rondloper:
ps. omgespeld volgens Frings.
rōntlø͂ͅpər (Q209p Teuven)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
naar de markt gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
no gənə mɛt xūə (Q209p Teuven)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
leverwoäsj (Q209p Teuven),
lēͅvərwōͅš (Q209p Teuven)
|
leverworst [ZND 21 (1936)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34032 |
lichtbonte koe |
lichtbonte koe:
lii̯ǝtbōntǝ [koe] (Q209p Teuven)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|