24945 |
marmer |
marber:
marber beeld (Q209p Teuven),
marmer:
marmər (Q209p Teuven)
|
marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
marber beeld (Q209p Teuven)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
ziǝtǝhǭk (Q209p Teuven)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛ̄lšø̜p (Q209p Teuven)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
34229 |
meer melk gaan geven |
de melk laten schieten:
(de koe) lętǝ mɛlǝk šii̯ǝtǝ (Q209p Teuven)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
broek met kant aan:
brōk met kānt ā (Q209p Teuven)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
bleten:
blē̜tǝ (Q209p Teuven)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
męlǝkǭrǝ (Q209p Teuven)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
melk:
męlǝk (Q209p Teuven)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkspot:
meͅlkspoͅt (Q209p Teuven)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|