20559 |
rest in het glas |
slok:
šluk (Q209p Teuven)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32840 |
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden |
flattenschup:
flatǝšøp (Q209p Teuven)
|
Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.]
I-2
|
32583 |
riek, mestriek |
drieschank:
drii̯šɛ̄ŋk (Q209p Teuven
[het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]
),
gaffel:
gafǝl (Q209p Teuven),
mestgaffel:
[mest]˲gafǝl (Q209p Teuven),
vierschank:
vēršɛ̄ŋk (Q209p Teuven
[het tweede lid vertoont de meervoudsvorm]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18546 |
rijbroek |
rijbroek:
rijbrōk (Q209p Teuven)
|
rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33174 |
rijentrekker |
vorentrekker:
vǭrǝtrękǝr (Q209p Teuven)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
18358 |
rijglaars |
gerijgde bot:
jə`rejdə boͅtə (Q209p Teuven)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21435 |
rijk zijn |
dikke (zn.mv.):
ps. omgespeld volgens Frings.
dats"ntikə (Q209p Teuven),
groot fortuin hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
ən gruətə foͅrtyŋ hā... (Q209p Teuven),
in het geld zwemmen:
ps. omgespeld volgens Frings.
egə gēͅld žweͅmə (Q209p Teuven),
eͅə gēͅld žweͅmə (Q209p Teuven),
rijk zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
riksia (Q209p Teuven),
veel duiven op het dak hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
vø͂ͅl duvənoͅp xən dākkā (Q209p Teuven),
ze zitten hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
dēͅ hātsəzitə (Q209p Teuven),
zo rijk zijn wie water diep is:
ps. omgespeld volgens Frings.
zøͅ rīksiə wi watər dēp (Q209p Teuven)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
rijksdaalder:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə riksdāldər (Q209p Teuven)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25186 |
rijp, rijmx |
rouwvrost:
(dər) ruvrōͅs (Q209p Teuven, ...
Q209p Teuven)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33478 |
rode aalbes |
miemelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
mimmel (Q209p Teuven)
|
aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|