34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
rode koe:
ruǝ [koe] (Q209p Teuven)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
rode koe:
ruǝ [koe] (Q209p Teuven)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
rōͅk˃vlēͅš (Q209p Teuven)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
roombaar:
rōmbār (Q209p Teuven)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33376 |
rooster in de mestgoot |
rooster:
rø̜stǝr (Q209p Teuven)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|
34607 |
rosbak |
karrenkistje:
kārǝkēskǝ (Q209p Teuven),
karrenmandeltje:
kārǝmęndǝlkǝ (Q209p Teuven)
|
Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85]
I-13
|
34606 |
rosdoek |
voerzak:
vōrzak (Q209p Teuven)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
paardskam:
pi̯ętskamp (Q209p Teuven),
pętskamp (Q209p Teuven)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
treurmuts:
trūrmøtš (Q209p Teuven)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
treurvoile:
trūrvwal (Q209p Teuven)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|