25231 |
bewolking |
wolken:
də woͅkə (Q209p Teuven)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bēͅzəm (Q209p Teuven, ...
Q209p Teuven)
|
bezem [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezeuken (Q209p Teuven)
|
Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
beven:
bèven (Q209p Teuven),
bibberen:
schoeter = een korte koude rilling over het ganse lijf.
bibberen (Q209p Teuven)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
doe mos deg bènen in gène kerk (Q209p Teuven)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
ver geuut os biechten (Q209p Teuven)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
???
bēēnen (Q209p Teuven)
|
bieden [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
beer (Q209p Teuven)
|
bier [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
33254 |
bietenmolen |
karotenmachine:
karuǝtǝmašiŋ (Q209p Teuven)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33247 |
bietenriek |
karotengaffel:
karuu̯ǝtǝgafǝl (Q209p Teuven)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|