34199 |
scherp inhebben |
get scherps gevreten hebben:
gęt šęrps fręjǝtǝ hā (Q209p Teuven)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
19765 |
schilderij |
schild:
Karte 38.
schild/Schild n. (Q209p Teuven),
schilderij:
Karte 38.
schilderij (Q209p Teuven),
tableau (fr.):
Karte 38.
tableau (Q209p Teuven)
|
Gemälde.
III-3-2
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
krompierenmetsje:
krōmpi(i̯)ərəmɛtskə (Q209p Teuven),
schilmetsje:
šøͅlmɛtskə (Q209p Teuven)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
ət šoͅnsxəty(3)̄x (Q209p Teuven),
ət šoͅnsəl (Q209p Teuven)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
šōn (Q209p Teuven)
|
schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
klommelen van schoenen:
klomələ va šōn (Q209p Teuven),
schoenen wie schepen:
šōn wi šepər (Q209p Teuven)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
wiksborstel:
schoenborstel
wiks˂bøͅi̯əštəl (Q209p Teuven, ...
Q209p Teuven)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-1-3, III-2-1
|
18347 |
schoenlepel |
schoenaantrekker:
šōnāntreͅkər (Q209p Teuven)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18185 |
schoenveter |
schoensriem:
šoͅnsrēm (Q209p Teuven)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffeltje:
šø̜fǝlkǝ (Q209p Teuven)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|