e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Teuven

Overzicht

Gevonden: 1237
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scherp inhebben get scherps gevreten hebben: gęt šęrps fręjǝtǝ hā (Teuven) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11
schilderij schild: Karte 38.  schild/Schild n. (Teuven), schilderij: Karte 38.  schilderij (Teuven), tableau (fr.): Karte 38.  tableau (Teuven) Gemälde. III-3-2
schilmesje, aardappelmesje krompierenmetsje: krōmpi(i̯)ərəmɛtskə (Teuven), schilmetsje: šøͅlmɛtskə (Teuven) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schoeisel t leer]: ət šoͅnsxəty(3)̄x (Teuven), ət šoͅnsəl (Teuven) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: algemeen schoen: šōn (Teuven) schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen klommelen van schoenen: klomələ va šōn (Teuven), schoenen wie schepen: šōn wi šepər (Teuven) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenborstel wiksborstel: schoenborstel  wiks˂bøͅi̯əštəl (Teuven, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1
schoenlepel schoenaantrekker: šōnāntreͅkər (Teuven) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenveter schoensriem: šoͅnsrēm (Teuven) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoffel schoffeltje: šø̜fǝlkǝ (Teuven) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5