e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deugd deugd: deugd (Thorn) Deugd. [N 96D (1989)] III-3-3
deugdzaam deugdzaam: deugdzaam (Thorn) Deugdzaam. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet deugeniet: deugeneet (Thorn), deugniet: dèùgneet (Thorn), rotzak: rotzak (Thorn), vlegel: vlegel (Thorn), vlîegel (Thorn) deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deur deur: dȳǝr (Thorn), dø̄r (Thorn) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deuropening deur: dø̄̄r (Thorn) Opening in de wand waardoor de produkten in en uit de kamers van de vlamoven gedragen werden. [monogr.] II-8
deurtje in een poortvleugel poortje: pø̜rtjǝ (Thorn) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
deurwaarder deurwaarder: deurwaarder (Thorn, ... ) de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] III-3-1
diabolo diabolo: diabolo (Thorn, ... ) Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)] III-3-2
diarree afgang: aafgank (Thorn), āfgaŋk (Thorn), dunne, de -: aan den dunne (Thorn), dunne (Thorn, ... ), Diarree.  aan de dunne (Thorn), kom-gauw: aan de kóm gaw (Thorn), Diarree.  aan de kómgauw (Thorn), schijt: aane sjiet (Thorn) [N 10 (1961)]Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)] I-11, III-1-2
diarree hebben aan de schijt (zijn): ānǝ šīt zēn (Thorn) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12